Over het voornaamwoord is er heel wat te vertellen: er zijn namelijk verschillende soorten. Voordat we daarover in detail treden, bekijken we eerst enkele algemene kenmerken van deze voornaamwoorden.
Bekijk de video. Daarna kan je nog wat extra informatie lezen, of meteen naar de verschillende soorten voornaamwoorden gaan.
Zoals in de video gezegd is een voornaamwoord iets wat verwijst naar iets wat al bekend is. Het staat ‘voor’ (= in de plaats van) een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord.
Vb: ‘De bandiet nam zijn buit.’
‘Zijn’ verwijst naar iets wat al vermeld is: de bandiet.
Er zijn niet zo heel veel verschillende vormen van het voornaamwoord. Om het wat overzichtelijk te houden, vind je deze vormen terug bij de juiste soort voornaamwoord op deze pagina’s:
- Het persoonlijk voornaamwoord
- Het wederkerend voornaamwoord
- Het bezittelijk voornaamwoord
- Het vragend voornaamwoord
- Het aanwijzend voornaamwoord
- Extra: ‘referent’?
Het persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord is de bekendste soort van voornaamwoorden. Bekijk de video en lees daarna verder.
Het persoonlijk voornaamwoord vervangt een persoon of een ding waarover gesproken wordt. Het verwijst naar de spreker (eerste persoon), diegene die aangesproken wordt (tweede persoon) of diegene/datgene waarover gesproken wordt (derde persoon). Voor elke persoon is er een andere vorm:
| 1ste persoon | 2de persoon | 3de persoon |
| ik | jij, je, u, (gij, ge) | hij, zij, het |
Elke persoon heeft bovendien een enkelvoud en een meervoud.
| 1ste persoon | 2de persoon | 3de persoon | |
| enkelvoud | ik | jij, je, u, (gij, ge) | hij, zij, ze, het |
| meervoud | wij, we | jullie, u | zij, ze |
Voor elke persoon zijn er bovendien twee vormen, afhankelijk van de functie in de zin: er is een vorm voor het onderwerp en een vorm voor de andere zinsdelen. Die twee vormen noemen we respectievelijk de ‘onderwerpsvorm’ en de ‘voorwerpsvorm’ (soms ook ‘niet-onderwerpsvorm’ genoemd).
Hieronder zie je alle mogelijke persoonlijke voornaamwoorden nog even opgesomd.
| persoon | onderwerpsvorm | voorwerpsvorm |
|---|---|---|
| 1 enkelvoud | ik | mij, me |
| 2 enkelvoud | jij, je, u, (gij, ge) | jou, je, u |
| 3 enkelvoud | hij, zij, ze, het | hem, haar, ze, het |
| 1 meervoud | wij, we | ons |
| 2 meervoud | jullie, u | jullie, u |
| 3 meervoud | zij, ze | ze, hen, hun |
Het wederkerend voornaamwoord
Het wederkerend voornaamwoord geeft aan dat de actie van een werkwoord terugkeert (‘weder-keert’) naar het onderwerp. Het onderwerp van de zin is dus het antecedent (zie ook voornaamwoorden – algemeen).
De vorm die gebruikt wordt hangt dus af van het onderwerp van de zin:
| persoon | korte vorm | lange vorm |
|---|---|---|
| 1 enkelvoud | mij, me | mezelf, mijzelf |
| 2 enkelvoud | je, u, zich | jezelf, uzelf, zichzelf |
| 3 enkelvoud | zich | zichzelf |
| 1 meervoud | ons | onszelf |
| 2 meervoud | je, u, zich | jezelf, uzelf, zichzelf |
| 3 meervoud | zich | zichzelf |
Wederkerende voornaamwoorden komen enkel voor bij zogenoemde wederkerende werkwoorden: werkwoorden waarbij je in de infinitief ‘zich’ kan zetten.
Vb: zich scheren, zich haasten, …
Het bezittelijk voornaamwoord
In deze video wordt kort en krachtig uitgelegd wat een bezittelijk voornaamwoord is. Heb je achteraf toch nog vragen, kan je de meer uitgebreide uitleg eronder lezen.
Het bezittelijk voornaamwoord is te vergelijken met het persoonlijk voornaamwoord: ook dit wordt aangepast aan de persoon en het getal (enkelvoud of meervoud).
Het verschil zit erin dat het bezittelijk voornaamwoord een relatie van bezit (of herkomst) aanduidt, of ook wel -iets ingewikkelder – dat waar het voornaamwoord bijstaat is een bezit van de referent / het antecedent.
Het bezittelijk voornaamwoord kan zowel bijvoeglijk als zelfstandig gebruikt worden.
Vb: ‘Is dat zijn bal?‘ – Bijvoeglijk bij ‘bal’
Vb: ‘Nee, het is de mijne.‘ – Zelfstandig gebruikt.
In onderstaande tabel krijg je een overzicht van alle mogelijke vormen.
| persoon | bijvoeglijk | zelfstandig |
|---|---|---|
| 1 enkelvoud | mijn, m’n | mijne(n) |
| 2 enkelvoud | jouw, je, uw | jouwe(n), uwe(n) |
| 3 enkelvoud | zijn, z’n, haar | zijne(n), hare(n) |
| 1 meervoud | ons, onze | onze(n) |
| 2 meervoud | jullie, je, uw | uwe(n) |
| 3 meervoud | hun | hunne(n) |
Het vragend voornaamwoord
Wat is een vragend voornaamwoord? Inderdaad: ‘wat’ is een vragend voornaamwoord. Liever de uitleg zonder de flauwe woordspelingen? Bekijk dan de video, en lees daaronder verder.
Het vragend voornaamwoord leidt een vragende hoofdzin of bijzin in, en vraagt naar personen (‘wie’) of zaken (‘wat’).
Vb: ‘Wie heeft dat gedaan?‘ – Hoofdzin
Vb: ‘De juf wilde weten wie dat gedaan had.’ – Bijzin
Het vragend voornaamwoord kan zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt worden.
Vb: ‘Wat is er gebeurd?’ – zelfstandig
Vb: ‘Welke auto heb je gezien?’ – bijvoeglijk bij ‘auto’
Soms – vaak in formeel, archaïsch taalgebruik – kom je ook nog de bezitsvormen ‘wiens’ of zelfs ‘wier’ (mv) tegen.
Vb: ‘Wiens boek is dit?’
Vb: ‘Wier pennen liggen er op de grond?’
Er zijn maar een paar vormen die het vragend voornaamwoord kan aannemen:
| zelfstandig | bijvoeglijk | zelfstandig of bijvoeglijk |
|---|---|---|
| wie wat | wat voor (een) welk(e) | wat voor (een) welk(e) |
Opgelet: zoals in de video vermeld zijn dus niet alle vraagwoorden ook vragende voornaamwoorden! ‘Wanneer’, ‘waarom’, ‘hoe’, … zijn geen voornaamwoorden!
Het aanwijzend voornaamwoord
Bekijk onderstaand filmpje over het aanwijzend voornaamwoord, soms ook wel het demonstratief pronomen genoemd. Lees daarna verder onder de video voor extra informatie.
Een aanwijzend voornaamwoord verwijst nog iets nadrukkelijker dan een ander voornaamwoord naar specifieke personen of zaken. Het kan zowel zelfstandig als bijvoeglijk gebruikt worden.
| zelfstandig | bijvoeglijk | zelfstandig en bijvoeglijk |
|---|---|---|
| degene diegene, datgene | dergelijk(e) soortgelijk(e) zelf | deze, die, dit, dat dezelfde, hetzelfde, een zelfde diezelfde, datzelfde deze zelfde, ditzelfde zo’n, zulk(e) |
De vorm die je moet gebruiken hangt af van het genus van het antecedent: ‘dit’ (dichtbij) en ‘dat’ (veraf) gebruik je voor onzijdige woorden (‘het-woorden’), ‘deze’ (dichtbij) en ‘die’ (veraf) gebruik je voor mannelijke en vrouwelijke woorden (‘de-woorden’).
‘Zo’n’ (= ‘zo een’) wordt alleen gebruikt voor het enkelvoud, ‘zulke’ is de aangewezen vorm voor meervouden of ontelbare woorden.
Vb: Zo’n groot boeket heb ik nog nooit gezien!
Vb: U hebt zulke grote ogen, grootmoeder!
Vb: Ik houd niet van zulke muziek.
Wat is de ‘referent’?
Het woord waarnaar een voornaamwoord verwijst, noemt men de referent (denk aan het woord ‘referentie’ voor een verwijzing).
Vb: ‘Hun grootste hit was ‘Satisfaction’.’
Voor wie de muziekgeschiedenis een beetje kent: de referent hier zijn the Rolling Stones. Het voornaamwoord ‘hun’ verwijst naar hen. De referent wordt hier niet in de zin vermeld.
Wanneer de referent al ergens in de tekst (vaak in dezelfde zin of de zin er vlak voor) vermeld werd, noemen we dat het antecedent (ante – cedent = dat wat voorafging).
Vb: ‘Mama is boos omdat ze de hond steeds hoort blaffen.’
De referent van ‘ze’ is ‘mama’. Omdat de referent hier letterlijk vermeld wordt, is het ook een antecedent.