het werkwoord

De woordsoort waar het meeste over te vertellen valt, is zonder twijfel het werkwoord.

Bekijk de video voor een korte inleiding hierover.

Het werkwoord (ook wel ‘verbum’ genoemd, naar de Latijnse naam) heeft een aantal duidelijk kenmerken:

  1. Qua betekenis (‘semantisch’) drukt het een werking uit: ofwel een actie (iets wat je doet, iets wat je verandert) ofwel een toestand (iets wat je bent).
  2. Qua vorm (‘morfologisch’) kan een werkwoord worden aangepast aan het onderwerp (zie ook het onderdeel zinsleer): je kan het veranderen van persoon en getal. Dat proces noemen we ‘vervoegen’.
  3. Binnen de structuur van de zin (‘syntactisch’) wordt een vervoegd werkwoord vergezeld door een onderwerp, vaak een persoonlijk voornaamwoord.

terug naar boven

De vormen van het werkwoord

Zoals je in de video kon zien, zijn er dus 6 verschillende vormen van een werkwoord:

VormAfkortingKenmerkenVoorbeeld
infinitiefINFeindigt op ‘-(e)n’
‘noemvorm’ van het werkwoord
lachen
persoonsvormPVvervoegd: staat bij een persoonhij lacht
imperatiefIMPde bevelvormLach!
voltooid deelwoordVDje kan er ‘ik heb’ of ‘ik ben’ voor zettengelachen
onvoltooid deelwoordOVDeindigt op ‘-(e)nd’lachend
stamSTAMINF zonder ‘-(e)n’lach

Het verschil kennen tussen deze vormen is heel belangrijk om werkwoorden juist te kunnen schrijven en om moeilijkere zinnen juist te kunnen begrijpen! Ook in andere talen komen deze vormen voor.

terug naar boven

Soorten werkwoorden

In het Nederlands – net zoals in elke taal – zijn er ongelooflijk veel verschillende werkwoorden. We kunnen ze opsplitsen in verschillende soorten. In de video hieronder leer je alvast meer over het belangrijkste onderscheid. Dit onderscheid is van belang wanneer je aan zinsontleding begint.

Zoals je in de video zag, kunnen we een onderscheid maken tussen:

  • Hoofdwerkwoorden: het werkwoord in de zin dat het belangrijkste is
    • Zelfstandige werkwoorden: werkwoorden die een actie uitdrukken, iets wat je doet
    • Koppelwerkwoorden: werkwoorden die een vorm van ‘zijn’, een toestand uitdrukken
  • Hulpwerkwoorden: alle andere werkwoorden in de zin

We kunnen werkwoorden echter ook nog in andere groepen opdelen:

  • regelmatige werkwoorden: werkwoorden waarvan de vervoeging volgens de regels verloopt
    • bv: maken – maakte – gemaakt
  • onregelmatige werkwoorden: werkwoorden die de gebruikelijke regels niet volgen
    • bv: lopen – liep – gelopen
  • half-regelmatige werkwoorden: werkwoorden die een deel van de regels volgen
    • bv: bakken – bakte – gebakken
  • transitieve / overgankelijke werkwoorden: de actie heeft een voorwerp nodig
    • bv: slaan: ‘hij slaat’ is onvoldoende, er moet bij vermeld worden wie of wat hij slaat.
  • intransitieve / onovergankelijke werkwoorden: de actie heeft geen voorwerp nodig
    • bv: zuchten: ‘hij zucht’ is voldoende, je kan niet ‘iets zuchten’.

terug naar boven

Tijden van het werkwoord

Wanneer we een werkwoord vervoegen bij een onderwerp, heet dat de indicatief (dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de infinitief en de imperatief). In de indicatief kunnen er drie variabelen uitgedrukt worden:

  • Of de werking nu gebeurt (tegenwoordige tijd), vroeger gebeurde (verleden tijd), of nog zal gebeuren (toekomende tijd);
  • Of de werking in die tijd al voorbij is (voltooid) of nog bezig is (onvoltooid);
  • Of de werking realiteit is, of maar een gedachte / verbonden aan een voorwaarde.

Als we deze drie variabelen combineren, komen we uit op acht werkwoordstijden. Bekijk de afspeellijst om de vorming en het gebruik van alle acht tijden uitgelegd te krijgen.

Afspeellijst van 7 video’s over de tijden van het werkwoord

Samengevat bestaan er in de indicatief dus deze acht tijden:

onvoltooidvoltooid
tegenwoordigOTT: onvoltooid tegenwoordige tijd
vb: ik werk
VTT: voltooid tegenwoordige tijd
vb: ik heb gewerkt
verledenOVT: onvoltooid verleden tijd
vb: ik werkte
VVT: voltooid verleden tijd
vb: ik had gewerkt
toekomendOTkT: onvoltooid toekomende tijd
vb: ik zal werken
VTkT: voltooid toekomende tijd
vb: ik zal gewerkt hebben
verleden-toekomendOVTkT: onvoltooid verleden-toekomende tijd
vb: ik zou werken
OVTkT: voltooid verleden-toekomende tijd
vb: ik zou gewerkt hebben

Om je te helpen bij het vervoegen van onregelmatige werkwoorden zijn er de stamtijden, waar je op een andere pagina alles over te weten komt.

terug naar boven